Anderhalve eeuw gemeenteraad in Diemen
Voor
dit artikel is gebruik gemaakt van de raadsnotulen vanaf 1848 uit het Gemeente
Archief Diemen, het Adressenboekje voor de Watergraafschmeer en Diemen uit
1918, Historie van Diemen, door P.J. ter Beek uit 1934 en 1957, 40
jaar PvdA Diemen: een geschiedenis van een afdeling door Steven Dijk uit
1986 en De opkomst van de partijpolitiek in de gemeenteraad van Diemen, de
gemeenteraad van 1851 tot 1940 door Steven Dijk uit 1999.
Vanaf 1848, toen de door Thorbecke ontworpen grondwet aangenomen werd, kent Nederland één wettelijk kader voor het lokaal bestuur. De instelling van een gekozen gemeenteraad dateert van drie jaar later, namelijk van 1851, toen de gemeentewet van kracht werd. Er gold een zogenoemd census kiesrecht. Dit hield in dat alleen ingezetenen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden stemrecht hadden. Voor de verkiezing van de Tweede Kamer in 1858 had ruim 4% van de bevolking stemrecht. In Diemen, met een bevolking van in totaal nog geen 870 personen, mochten dus ongeveer 40 volwassen mannen hun stem uitbrengen voor de verkiezingen. Om gekozen te kunnen worden was een hoger belastingbedrag nodig. De groep waaruit gekozen kon worden was in een dorp als Diemen derhalve zeer klein. Uit het feit dat tussentijdse vacatures zelden opgevuld werden, kan de conclusie getrokken worden, dat er vaak net zoveel kandidaten waren, als te bezetten zetels. Tot het eind van de Eerste Wereldoorlog werd de gemeenteraad van Diemen gevuld met welgestelde burgers, vooral boeren, herbergiers en kleine onder-nemers. Zij maakten deel uit van de kleine dorpsgemeen-schap die stemrecht had. In 1918 kende Diemen 1934 inwoners en daarvan hadden 324 mannen het actieve kiesrecht voor de Tweede Kamer en de Provinciale Staten.
In de notulen van de gemeenteraadsvergaderingen van kort voor 1851 komen vooral dezelfde namen terug als kort daarna. In de eerste gekozen gemeenteraad van Diemen, worden zeven mannen gekozen. Omdat mr J.P. Medenbach Wakker, notaris te Watergraafsmeer, zowel burgemeester van de gemeente Watergraafsmeer was als van Diemen, besloot hij de stemming in Watergraafsmeer plaats te laten vinden op zaterdag 9 september en die in Diemen een dag later, op zondag 10 september dus. Op de elfde zouden dan de stembriefjes geopend worden om de uitslag op te nemen.
De
veemarkt
De eerste politieke discussie die genotuleerd werd, deed zich voor rond de veemarkt die vanaf 1887 halfjaarlijks werd georganiseerd door de afdeling Diemen en Watergraafsmeer van de Maatschappij van Landbouw. Deze markt vond plaats op het plein van de Nederduitsch Hervormde Kerk en de organisatoren ontvingen een jaarlijkse subsidie van ƒ 50,= van de gemeente. De discussie begon met een "adres van de Kerkvoogden van de Nederduitsch Hervormde Gemeente te Diemen", waarin zij den Raad eene subsidie verzoeken van ƒ 25,= voor vergoeding van het gebruik van het kerkplein bij gelegenheid van de van de voor- en najaarsmarkt. Wethouder J. Staal stelt voor om de subsidie aan de organisatoren van de markt te halveren en de overige ƒ 25,= uit te keren aan de kerk voor de overlast. De discussie wordt verwarrend omdat een raadslid tevens voorzitter van het kerkbestuur is en geen scheiding tussen beide functies aan weet te brengen. Het Kerkbestuur heeft bij herhaling aangeklopt bij het Bestuur van de Landbouw om vergoeding voor het gebruik van het kerkplein bij gelegenheid van de veemarkt. Spoedig bleek het dat het Kerkbestuur bij een dovemansdeur had aangeklopt, want zij kreeg op hun schrijven geheel geen antwoord. Rijpelijk is de zaak door mij overwogen en ik heb mij in de vergadering van kerkvoogden tegen het voorstel verklaard om vergoeding aan te vragen. Nu hiertoe toch besloten is, zou ik de vergadering in overweging wenschen te geven, dat de gemeente voortaan zelf de veemarkt liet houden en dan tevens een marktgeld te heffen van ƒ 0,25 per rund. De subsidie aan de Landbouwafdeling kan hierdoor vervallen. Vervolgens ontspint zich een discussie tussen de wethouder en het raadslid over de voor- en nadelen van een door de gemeente te organseren veemarkt. De discussie wordt beslecht door het in stemming brengen van het voorstel van de heer De Haan. Met vier tegen één wint het raadslid. In de volgende vergadering komt De Haan er nog een keer op terug. Bij de behandeling van de notulen zegt hij dat hij in de vorige vergadering bij behandeling van het adres van de Kerkvoogden van de Nederduitsch Hervormde Gemeente uitdrukkelijk heeft verklaard, dat hij de belangen van de Kerk moet behartigen, maar dat hij in deze vergadering in zijne kwaliteit als lid van den Raad de belangen van de gemeente niet uit het oog zal verliezen. Een verzoek van de oorspronkelijke organisa-toren van de veemarkt om het besluit van de vorige raadsvergadering terug te draaien, wordt ondanks een poging van wethouder Staal niet gehonoreerd. Er wordt besloten om met ingang van de voorjaarsmarkt in 1904 de organisatie als gemeente in handen te nemen. Wel is er tijdens deze vergadering sprake van een echt politiek betoog. Het komt voor rekening van de heer N. de Haan. Hij pleit voor een markt op kosten van de gemeente als de kosten ervan niet te hoog worden. Veel belastingbetalers in de gemeente, hebben volgens spreker niets geen voordeel aan de markt, waaronder vooral behooren de kleine belastingbetalers en daar moet men rekening mede houden. Wanneer de markt veel geld moet kosten, vindt spreker marktgeld billijk, want zij die van de markt profiteren, mogen wel een weinig mede betalen in de onderhoudskosten, ten bate van hen die geen belang bij de markt hebben. Hoewel bij de discussie in de gemeenteraad ook als argument naar voren werd gebracht dat de markt beter door de Maatschappij van Landbouw kon worden georganiseerd, is ook de door de gemeente georganiseerde markt nog lang van betekenis gebleven.
Nieuwe groeperingen
Veel veranderde nadat er in 1919 voor het eerst gestemd na de invoering van het algemeen kiesrecht. Het aantal raadsleden steeg van 7 naar 11 en tot 1970 zou dit aantal gehandhaafd blijven. Er ontstonden naast de christelijken een aantal nieuwe politieke groeperingen. Vanaf 1919 hadden Gemeentebelangen en de SDAP een vertegen-woordiger in de raad. Het gevolg was dat de discussies meer partijpolitiek worden. Al in één van de eerste vergaderingen kwam bij de ingekomen stukken een verzoek van verschillende plaatselijke arbeiders-verenigingen aan de orde om de bewoning van keeten door arbeiders, bij eventueel grond- of bouwwerken binnen deze gemeente te verbieden. Het verzoek werd gegrond verklaard, omdat de verblijven, waar de arbeiders worden ondergebracht, niet in ‘t minst geschikt zijn voor eenig gezellig verkeer, waardoor de betrokken arbeiders hun vertier zochten in café’s, wat aanleiding gaf tot dronkemanstooneelen (...). De SDAP-er Horstman richt een dringend verzoek tot den Raad, aan deze bezwaren tegemoet te komen. Een ander argument van Horstman was dat de arbeiders hier beneden de geldende loonstandaard werkten. Raadslid Hegeman van de ARP valt hem gedeeltelijk bij en vindt dat de huisvesting der arbeiders zeer zeker een gemeentebelang is, doch dat de loonkwestie aan de arbeiders zelf moet overgelaten worden. De burgemeester wees er aan het eind van de discussie op, dat een verblijf in woonschepen door den Raad niet verboden kan worden en dus het euvel niet geheel wordt ondervangen, wel kan door toezicht op de huisvesting aan het verzoek worden tegemoet gekomen doch niet door de gevraagde verbodsbepaling.
Een progressief belastingtarief
In dezelfde vergadering kwam de nieuwe door B&W voorgestelde belastingverordening aan de orde, waarin afgestapt zou worden van het systeem van hoofdelijke omslag. Het voorstel was om een progressief tarief toe te gaan passen. Na eenige discussie over het bedrag van den aftrek van levensonderhoud en een te stellen bedrag voor kinderaftrek, stelt den Heer Staal voor, het voorstel van progressief tarief in stemming te brengen, waaraan door de voorzitter wordt voldaan. Wethouder J. Staal vergat dat het een voorstel van B&W was en stemde tegen. De christelijke raadsleden volgden zijn voorbeeld en het gevolg was dat het hele belastingvoorstel werd verworpen. In de gemeentewet was ook toen al bepaald dat als een belastingverordening niet voor het belastingjaar door de raad zou worden vastgesteld, dat er dan in het geheel geen belasting kon worden geïnd.
Binnen drie weken was er een nieuwe vergadering met nauwelijks agendapunten. De voorzitter brengt nu ter tafel de belastingverordening die in de vorige raadsvergadering, tegen de bedoeling van de raadsleden, door den Raad is afgestemd. Nu blijkt nog maar een raadslid tegen de nieuwe progressieve belastingverordening te zijn.
Bidden voor de raadsvergadering?
Ook andere partijen gingen zich nu met verzoeken tot de gemeenteraad richten. De Anti Revolutionaire Kiesvereniging Nederland en Oranje te Diemen verzocht op 12 januari 1920 de vergaderingen van de gemeente-raad met gebed te beginnen en te beëindigen. B&W besloten den Raad te moeten adviseren afwijzend op het adres te beschikken, daar de Raad bestaat uit heterogeene personen. De vertegenwoordiger van de AR wees er nog op dat de overgroote meerderheid der kiezers heeft toch getoond in christelijke geest geregeerd te willen worden. Opvallend was dat hoewel de gemeenteraad uit vijf vertegenwoordigers van christelijke lijsten bestaat, er nauwelijks steun kwam voor het voorstel. Raadslid Oostenrijk: Bidden moet volgens spreker uit eigen wil gaan en niet opgedrongen worden. Wethouder Staal is tegen het gebed in den Raad, omdat (de voorstander) toch ook niets zou voelen voor het gebed door den Voorzitter uitgesproken, daar dit niets anders zou zijn dan een zeer neutraal formulier gebed. Met slechts twee stemmen tegen werd het advies van B&W overgenomen. Ook een verzoek van de katholiek kiesvereniging om de raadsvergaderingen ‘s avonds te houden in plaats van overdag, omdat ook de werkman verlangt (dat hij) daarbij ook tegenwoordig zal kunnen zijn, werd afgewezen. Voor de meerderheid van de gemeenteraadsleden was overdag vergaderen kennelijk geen probleem.
Demagogie
om zieltjes te winnen
In 1923 verdwijnt de SDAP weer uit de gemeenteraad. Raadslid Horstman kreeg weer tijd voor andere dingen en verzocht de gemeenteraad om toestemming om aan de achterkant van zijn woning, die hij huurde van Woningbouwvereniging 'Diemen Vooruit', een houten klompen- en windhok te maken. Naar het oordeel van de heer D.J. den Hartog, naast raadslid voor Gemeentebelangen ook voorzitter van Diemen Vooruit, zou de Raad in deze de dispensatie niet moeten toestaan, daar anders hoe langer hoe meer van deze houten hokken (komen), hetgeen uit aesthetisch oogpunt niet toelaatbaar is en bovendien heeft het bestuur van Woningbouw-vereniging Diemen Vooruit niets meer over haar huizen te vertellen. (...) Hierop kenschetst spreker Horstman als een lastige bewoner die door het bestuur wel de huur kan worden opgezegd. Vanaf 1927 werden ze weer collega’s in de raad. Horstman, die in het dagelijks leven schepijs verkocht in Diemen, bleef raadslid tot augustus 1939. In de zomer van 1930 was hij in de vakantie, één dag loco-burgemeester, omdat die dag noch de burgemeester, noch de wethouders in Diemen verbleven. Het weekblad Het Leven van 3 september 1930 bracht onder de titel "Een ijsventer als loco-burgemeester!" een fotoverslag van deze dag.
Vanaf het begin van de jaren dertig sloeg de crisis ook in Diemen toe en ging de SDAP zich meer als arbeiderspartij opstellen. Horstman en de tweede SDAP-er Martens deden veel voorstellen tot steunverhoging en dergelijke. Het leidde tot stormachtige discussies. Demagogie, zieltjes winnen van werklozen was het oordeel over één van hun voorstellen, wat Martens er toe bracht om te antwoorden met: Machtigen in den Raad hebben alles terzijde geschoven. Menschen van hooger orde zien op de arbeiders neer. In 1935 stapte hij uit de SDAP en werd voor de Communistische Partij Holland als raadslid gekozen.
De
roerige jaren dertig
In
de jaren zestig kwam voor de VVD een raadslid, dat eerder van 1931 tot 1941 in
de gemeenteraad had gezeten, nog kort terug in de raad. Bij zijn definitieve
afscheid in 1962 constateerde hij dat de sfeer voor de oorlog zoveel grimmiger
was dan in de jaren vijftig. Toen
werd het raadswerk gekenmerkt door de vele interrupties en het elkaar in de
haren vliegen. Eerder in die
raadsperiode had de PvdA-er W.J. Wentzel, raadslid van 1935 tot 1941 en van
1946 tot 1962, al duidelijk gemaakt hoe anders het toeging in de raad in de
jaren dertg, in vergelijking met de naoorlogse periode.
Een
oproep in het ledenblad van de PvdA van januari 1959 aan de raadsfractie om
met een flinke vuist op de raadstafel te slaan, werd door de nestor van de
raad als volgt beantwoord: Beste
Partijgenoten, die tijd is nu juist gelukkig voorbij. De vuist op tafel doet
mij herinneren aan de dagen dat onze arbeiders naar de werkverschaffingen
gezonden werden en naar de keienklopperijen, zo’n dertig jaar geleden. (...)
Ja toen hebben wij met de vuist op tafel moeten slaan. (...) Als wij dan in de
raadszaal binnenkwamen, dan stootte de fracties elkaar aan en dan fluisterde
men: “Daar heb je het rode gebroed weer.” Maar zo is het gelukkig niet
meer vrienden. (...) En al willen onze geachte tegenstanders niet altijd met
ons mee, ze verstaan ons en als ze met ons mee gaan, hetzij met een voorstel,
hetzij met een motie, dan doen zij dat omdat zij door onze overreding
begrijpen en verstaan.
De
noodgemeenteraad
Na
de Tweede Wereldoorlog kreeg ook Diemen eerst een noodgemeenteraad. Een
kiescollege van 32 mannen en één vrouw koos de eerste naoorlogse
gemeenteraad. Het kiescollege was breed samen gesteld en bestond uit tien
mannen die voor de oorlog lid waren van de RKSP, acht SDAP-ers, waaronder die
ene vrouw, zeven CHU-ers, vier ARP-ers, een liberaal en drie partijloze
Diemenaren. Kort voor de verkiezing van de noodgemeenteraad, die op 17 oktober
1945 plaats zou vinden, kwamen de acht socialisten en in ieder geval twee
CHU-ers en twee partijlozen bijeen om de ingewikkelde stemprocedure te
bespreken en uit te zoeken op welke wijze het beste resultaat behaald kon
worden. Het gevolg was dat één SDAP-er werd gekozen en de vier andere
deelnemers aan het geheime beraad. Een van hen, C. de Jager, vermeend lid van
de CHU, werd op donderdag 3 december 1945 tot wethouder gekozen. In die eerste
vergadering legde het andere ‘lid’ van de CHU, W. Roest een verklaring af,
die als volgt genotuleerd werd: ‘De Heer Roest weerlegt het als
lid der Christelijk Historische Unie in den Raad zitting te hebben. Wel werd
hem door die partij een zetel aangeboden doch de drang naar vernieuwing werd
oorzaak dat de politiek zoals die door de CHU werd gevoerd hem niet
bevredigde. Het waren de ver-trouwensmannen die mede het kiescollege
samenstelden waardoor spreker tot Christelijk Historisch werd gemaakt hoewel
deze het niet was. Bij de nieuw opgerichte SDAP werd mij verzocht in het
voorlopig bestuur zitting te nemen. De Christelijke beginselen waren hiertoe
een bruikbaar uitgangspunt en vertegenwoordigt spreker in den Raad de
vernieuwende SDAP.’ Opmerkelijk was dat de
eerste vergadering van de noodgemeenteraad met gebed geopend was en dat door
de gehele raad adhesie werd betuigd aan het pleidooi van de gemeenteraad van
Amerongen om sport op zondag te verbieden.
In februari 1946 werd de landelijke PvdA opgericht een in diezelfde maand besloten de Diemense SDAP-ers de overstap naar die nieuwe partij te maken. In de raadsvergadering van maart 1946 wordt dat in de gemeenteraad meegedeeld door de woordvoerder Roest. Nog geen half jaar later wordt de gekozen gemeenteraad geïnstalleerd. De PvdA behaalde dertig stemmen te weinig voor een vierde zetel. Desondanks blijft De Jager wethouder. Zijn ARP-collega legde in de gemeenteraad, na de wethoudersverkiezing uit waarom voor de PvdA gekozen was. ‘Een bespreking met de KVP mislukte en een bezoek aan de PvdA volgde. De KVP had wel toegezegd zo spoedig mogelijk daarop terug te komen, maar verscheen niet. Spreker heeft eerst geaarzeld en toen toegeslagen. De gang van zaken wordt betreurd, maar het woord is gegeven aan de PvdA. (…) Spreker sluit zijn uiteenzetting met de woorden dat, wanneer God zijn zegen zal geven het waarachtig wel zal gaan.’
De
invloed van de Boerenpartij
In
de gemeenteraad zijn na de oorlog altijd plaatselijke afdelingen van
landelijke partijen vertegenwoordigd geweest. Aan het eind van de jaren zestig
was zelfs de Boerenpartij een raadsperiode aanwezig. De partij werd lokaal
vooral gesteund door middenstanders die angst hadden voor de hoge huren in het
nieuw te bouwen winkelcentrum. Hoewel de vertegenwoordiger van die partij
weinig inbreng in de gemeenteraad had, was hij wel verantwoordelijk voor het
tijdelijk terugtreden van de PvdA-wethouder F.B. Duran in 1966. De dertien
zetels waren over zes partijen verdeeld. PvdA, KVP en ARP/CHU hadden drie
zetels, VVD twee en Boerenpartij en PSP ieder een. Een meerderheidscollege was
daardoor onmogelijk. De Boerenpartij steunde de christelijke coalitie, niet
uit principe, maar omdat deze partijen eerder om die steun gevraagd hadden dan
de PvdA dat deed.
Voor
het PvdA-raadslid Gerard Marckelbach was de uitkomst van de wethouderskeuze
reden om nog geen twee uur na zijn beëdiging, zijn raadslidmaatschap te beëindigen.
Hij nam afscheid met een verklaring: ‘Mijnheer
de Voorzitter. We hebben nu weer een nieuw college. Maar voor mij is dit een
oud college. U weet, dat ik ruim 56 jaar in Diemen woon en ik heb totaal geen
vertrouwen in dit college. Ik heb in het verleden te veel meegemaakt. We
hebben nu vier jaar zitten tobben met fouten uit het verleden. Ik zou het nog
langer kunnen maken. Ik zeg nogmaals dat ik in dit college totaal geen
vertrouwen heb en ik stel mij er ook geen minuut meer voor beschikbaar. Ik
wens u in de toekomst nog heel veel sterkte.’ Spreker verlaat de
vergadering. Vervolgens
brak in de partijafdeling ruzie uit over de opvolging, met als uiteindelijke
resultaat dat de afdelingsvoorzitter aftrad. Zelden zal een raadsperiode zo
slecht begonnen zijn als in 1966 voor de PvdA in Diemen. Een wethouder weg,
een raadslid weg en de afdelingsvoorzitter weg.
Niet
langer een christelijk boerendorp
Tot
in het midden van de jaren zestig was Diemen een dorp dat op politiek gebied
gedomineerd werd door de christelijke partijen. Ook daarna was tot 1998 altijd
een christelijke partij vertegenwoordigd in het college van B&W. Een grote
verandering voltrok zich aan het begin van de jaren zeventig. De bouw van vijf
grote studentenflats had onder andere tot gevolg dat het aantal
kiesgerechtigde Diemenaren steeg van bijna 7000 naar ruim 8000. Het leidde tot
de heroprichting van een plaatselijke afdeling van de CPN en tot een
progressieve concentratie van D66, PPR en PSP, onder de naam Progressief
Diemen. De PvdA behaalde vier zetels en in de nieuwe raad werden twee
studenten gekozen. Een voor de PvdA en een PSP-er voor Progressief Diemen.
Veel zitvlees hadden zij niet, want na twee jaar waren beiden alweer
vertrokken. De PSP-er omdat hij vreesde vast te roesten en de PvdA-er omdat
hij elders een baan kon krijgen.
In
1974 had Diemen 12.000 inwoners, die voor het overgrote deel woonden op een
gebied van ongeveer een vierkante kilometer. In het begin van de jaren tachtig
kwam er een uitbreiding met ruim vijfduizend inwoners, die nagenoeg allen
afkomstig waren uit Amsterdam en in huurwoningen beneden de huursubsidie
werden gehuisvest. Het gevolg was dat de PvdA in 1986 met zes zetels van de
zeventien de grootste partij werd en in 1986 twee wethouders, Guus Blok en
Steven Dijk, mocht leveren in de coalitie met het CDA. Dit college realiseerde
begin jaren negentig een woonwijk met eveneens ongeveer vijfduizend inwoners,
echter zonder woningbouwcontingenten met als gevolg dat het merendeel van de
kiezers in die wijk ongezien op de VVD stemmen. Het gevolg was dat de PvdA in
grootte door de liberalen gepasseerd werd waardoor de VVD sinds enige jaren de
leidende partij in Diemen is geworden. Bij de verkiezingen in 2002 doen er
twee nieuwe groeperingen mee, namelijk Leefbaar Diemen, een afsplitsing van
D66 en Democraten Diemen een groepering die onder leiding van de voormalige
VVD-wethouder Piet van Diemen staat. De aanwezigheid van deze twee nieuwe
partijen kan tot gevolg hebben dat de situatie van 1966 terugkeert, namelijk
een enorme versplintering, waardoor een werkbaar college wel eens bijna
onmogelijk zou kunnen worden.