De burgemeester van Neerijssel 

Dit verhaal is het eerste hoofdstuk van een roman waar ik af en toe aan schrijf. In dit hoofdstuk is een strofe ontleend aan het boek Publieke Werken van Thomas Rosenboom.

Dames en heren, laat ik beginnen mijzelf kort bij u te introduceren. Mijn naam is Nico Cleijn, ik ben 51 jaar en burgemeester van Neerijssel, zoals de meeste aanwezigen zullen weten een provinciestad in Gelderland. Ik heb het genoegen een maand geleden te zijn herbenoemd, zodat ik normaal gesproken weer voor zes jaar werk heb. Tenzij er natuurlijk in mijn gemeente iets gebeurt, waardoor mijn functioneren en mijn ambt ter discussie komt.

Cleijn las de laatste zin nog een keer over. Mijn gemeente, mijn functioneren en mijn ambt, dat beviel hem niet. Hij pakte een rode fijnschrijver en veranderde het eerste mijn in onze. Hij las verder in het verhaal dat ruim zes geprinte velletjes lang was. Hij nam nog een keer zijn verhaal over de verantwoordelijkheden van de gemeentelijk overheid door. Het was een bewerking van een toespraak, die hij een paar maanden geleden had gehouden voor de vereniging van de gemeentebestuur-ders van zijn partij. Een verkorte versie was verschenen in het blad van die vereniging. Vanmiddag was hij gevraagd voor een congres naar aanleiding van de rampen in Enschede en Volendam, de nasleep van die rampen zorgde voor veel werk voor de externe deskundigen. Van adviseurs tot congresorganisatoren, iedereen pikte een graantje mee, tot er over een paar maanden weer een nieuwe rage zou zijn, die de aandacht van bestuurlijk Nederland vast zou houden, tot ook daar niets meer aan te verdienen viel.

Het was maandagochtend, kwart over negen. Er werd geklopt en zonder dat een reactie af werd gewacht, ging de deur van de statige burgemeesterskamer open. ‘Uw koffie en thee burgemeester’, zei de altijd vrolijk staande mond van een van de gemeentelijke bodes. ‘Ook zo genoten van het WK burgemeester’, vroeg de lachende mond. ‘Toch weer Dekker’, antwoordde Cleijn. De bode maakte aanstalten uitgebreid de tijd te willen nemen voor een analyse van de wereldkampioenschappen wielrennen van de dag ervoor. De burgemeester was een gekend wielerfanaat, zoals hij ook na een overwinning van Ajax altijd graag bereid was tot een nabeschouwing. ‘Sorry Van der Kooy,’ klonk het iets te kortaf, ‘vandaag heb ik geen tijd voor wielrennen. Na de Ronde van Lombardije halen we het wel weer in. Nu heb ik alleen voor Ajax tijd.’ Cleijn wist dat deze ambtenaar een verschrikkelijke hekel had aan voetballen in het algemeen en aan Ajax in het bijzonder.

Nadat de bode de kamer verlaten had, schonk Cleijn twee koppen thee en een kop koffie in. Hij zette de drie koppen op zijn werktafel en ging verder met de laatste correc-tieronde van zijn toespraak voor die middag. Even voor tienen was hij daarmee klaar, hij bekeek het grote aantal rode doorhalingen, wijzigingen en toevoegingen op de verschillende bladzijden en besloot uiteindelijk alleen in de inleiding het woord mijn te vervangen door onze. De rest van de wijzigingen liet hij voor wat ze waren. Hij had dat wel vaker, dat als hij een artikel of een toespraak opnieuw doornam, hij allerlei minuscule wijzigingen doorvoerde. Als hij deze speech over een maand weer door zou nemen, zouden veel van de huidige wijzigingen weer anders geformuleerd worden.

Hij schonk een nieuwe kop koffie in en liep via een tussendeur naar de kamer naast die van hem. Zijn secretaresse keek op toen hij binnenkwam. ‘Is het nog veel’, vroeg ze een beetje angstig. ‘Het valt wel mee Karin’ en hij liet haar de rooddoorlopen pagina’s zien. ‘Nee hè, niet echt.’ Cleijn begon te lachen en hij zei, ‘Vooruit, verander alleen dit woord maar even.’ Daarbij wees hij de eerste correctie aan. Karin veranderde meteen van toon. ‘Het geeft niet, ik doe het wel even.’ Cleijn voorzag een soortgelijke uitzichtloze discussie als hij thuis af en toe voerde maar gaf het nu vrijwel meteen op. ‘Zou je zowel de oude als de nieuwe verzie twee keer kunnen printen. Beide een keer gewoon en een keer dwars met lettergrootte 24. Hij was eens bij een toespraak van een minister geweest, die haar verhaal op die manier had uitgeprint en het was hem opgevallen, dat met zo’n redevoering uit de Grote Letter Bibliotheek het contact met de zaal een stuk simpeler en dus prettiger verliep. Sindsdien zorgde hij voor een soortgelijke voorbereiding als hij een toespraak grotendeels voor zou lezen.

Terug op zijn werkkamer dronk Cleijn eerst zijn afgekoelde koffie en schonk meteen een nieuwe kop in. Hij pakte een half vergane leren map. Achter het gescheurde plastic venstertje zat een gloednieuw systeemkaartje, bedrukt met de tekst “Portefeuille Burgemeester en Wethouders van Neerijssel” in sierlijke letters. Daaronder stond in een hoekig handschrift “Week 42”. Beide teksten leken hem tamelijk overbodig, want als de leren map voor iets anders bestemd zouden zijn dan voor de B&W-stukken, dan was deze al een kwart eeuw geleden vervangen en dat het deze week de tweeënveertigste van dit jaar was, leek hem ook voor nauwelijks iemand interessant. Het herinnerde hem altijd aan de verbouwing van zijn vorige huis. De plaatselijke aannemer bevestigde iedere afspraak door eerst een datum te noemen en er daarna op dreigende toon aan toe te voegen ‘We spreken dan wel over week 23.’ Een normaal mens had hij nog nooit over weeknummers horen praten.

De map zat redelijk vol met papieren en was enkele centimeters dik. De drie wethouders en hij werden geacht alle stukken door te nemen. Uit ervaring wist hij dat er veel bijzat, dat niet gelezen hoefde te worden. Achter-grondstukken, eerdere besluiten, provinciale nota’s en vooral heel veel tekeningen. Een aanvraag voor een verbouwing was al gauw een halve centimeter dossier. Toch bleven er elke week geschreven teksten over met de dikte van een litteraire novelle. In de tijd dat hij nog wethouder was in Ieperen, had hij zich te vaak laten ontvallen, dat hij in de tijd die hij aan de B&W-stukken besteedde, liever een goed boek zou lezen. De stukken zaten per onderwerp in een apart insteekmapje en bovenop zo’n aparte stapel zat een groen vel papier, dat voor de helft gebruikt kon worden om een samenvatting van het agendapunt te vermelden. Ook was er een ruimte vrijgehouden waar de burgemeester en de wethouders via een paraaf konden vermelden of ze na lezing akkoord waren met het ambtelijke voorstel of dat ze een bespre-king in de wekelijkse vergadering van B&W wensten. Dat laatste gebeurde als een wethouder het oneens was met het voorstel of delen ervan, of als er vragen over waren. Verder stonden op dat groene formulier de namen van de ambtenaren, die het stuk geschreven en gecontroleerd hadden, evenals de parafen van hun chefs. Cleijn had meestal aan die namen en de samenvattingen voldoende.

Hij had als wethouder in Ieperen een keer gedemon-streerd dat je een map met dergelijke ambtelijke stukken binnen tien minuten door kon nemen. Pas bij zijn afscheid had de gemeentesecretaris van Ieperen hem in een vertrouwelijke bui verteld, dat deze houding door een belangrijk deel van het gemeentelijk personeel als mis-plaatste arrogantie werd gezien. ‘Nico’, zo had de oude Groenewoud hem toegefluisterd, ‘je doet daarmee de ambtenaren te kort. Hoewel het taalgebruik vaak erbarmelijk is, hebben ze er vele uren aan gewerkt en vinden ze het zelf vaak briljantjes. Je breekt ze vaak op enkelhoogte af door hun werk binnen een paar minuten te beoordelen en afhankelijk van je humeur goed of af te keuren. Kan jij je nog herinneren dat jij er zo in geluisd werd bij die fusie van die twee openbare scholen. Dat was puur gebeurd om jou een keer terug te pakken.’

Groenewoud zweeg even en Cleijn knikte, terwijl hij de affaire in een flits weer beleefde. Hij was politiek actief geworden op aandringen van een vroegere kennis van de universiteit. Deze Geert de Weijer was een stuk ouder en toen Cleijn hem rond 1980 in Ieperen in de plaatselijke supermarkt opnieuw ontmoette al een paar jaar raadslid. Geert had hem enthousiast gemaakt voor de lokale politiek en in 1982 was Cleijn raadslid geworden en De Weijer wethouder. De kansen voor Cleijn om wethouder te worden leken gering. De Weijer was niet alleen wet-houder in Ieperen, maar ook verknocht aan de gemeente. Hij speelde voor Sinterklaas en was ook op andere ter-reinen zeer actief. Het wethouderschap was hem op het lijf geschreven. Tot hij kanker bleek te hebben. Zijn lever bleek zijn achilleshiel te zijn en de politiek is slopend voor actievelingen met een zwakke lever. Binnen enkele maanden was het gebeurd. Na zijn dood werd Cleijn zijn opvolger en een van zijn eerste daden was het vernoemen van de nieuwe openbare school naar zijn voorganger. Enkele jaren later bleek de openbare school in een buurt-schap iets ten zuiden van de kern van Ieperen niet langer aan de normen te voldoen. De school zou gesloten worden, hoewel de gemeente vol hield dat het een fusie betrof van de Julianaschool en de Wethouder G.J.M. de Weijerschool. Bij het definitieve voorstel van de sluiting van de Julianaschool, bleek in de dikke nota over het fusieprotocol halverwege te staan dat de nieuwe school een frisse start behoefde en dat daarom de beide namen door een nieuwe vervangen zou moeten worden. Cleijn had het tot zijn schande niet gelezen en niemand had hem erop geattendeerd. Hij mocht het daarna de weduwe De Weijer uit gaan leggen.

Op zijn feestelijke afscheid werd hij daar nog even fijntjes aan herinnerd. Groenewoud ging verder. ‘De samenvatting van die nota ontbrak en dat besluit stond ergens verscholen in die nota. De afdeling onderwijs vond, dat jij eens op je nummer moest worden gezet en omdat ik het vernoemen van wethouders per definitie een onzinnige zaak vind, heb ik het toen laten passeren. Iedereen heeft zich achteraf gek gelachen om jouw boos-heid, nadat je er achter was gekomen.’

Na zijn aantreden in Neerijssel had hij daar lering uit getrokken. Als hij vrijdag aan het begin van de middag het gemeentehuis verliet, had hij een soort loodgieterstas met kopieën van alle stukken voor de volgende B&W-vergadering. Die stukken liet hij daar tot maandagochtend onaangeroerd in zitten, om ze maandagochtend weer mee naar het gemeentehuis te nemen. Daar haalde hij de kopieën uit zijn tas, legde ze op zijn bureau en pakte de leren map met de originelen. In nagenoeg hetzelfde tempo als hij in Ieperen gewend was, zette hij ook in Neerijssel zijn parafen. Het had even geduurd voor hij de namen van de verschillende ambtenaren voldoende kon inschatten. Nu na zes jaar in Neerijssel meende hij dat beter te weten dan wie ook in de gemeentelijke organisatie.

Als burgemeester had Cleijn weinig inhoudelijke portefeuilles gekregen van de wethouders. Hij zat er niet mee, toen hijzelf wethouder was, had hij het niet anders gedaan. De enige portefeuilles die een burgemeester in een stad met de omvang van Neerijssel kon verwachten, waren die taken die wettelijk voorgeschreven waren en de portefeuilles waar de wethouders geen zin in hadden. De vernieuwing van het centrum was in het begin zo’n onderwerp geweest. Te ambitieuze plannen in het verle-den hadden aan twee wethouders hun kop en hun baan gekost, kort voordat Cleijn in Neerijssel benoemd werd. Het had Cleijn een paar jaar een aantrekkelijke hoeveelheid werk opgeleverd, maar nadat zijn compro-missen tot beleid waren verheven, had hij weer net zo weinig inhoudelijk werk als veel van zijn collega’s elders. Hij was verantwoordelijk voor de openbare orde, hij was voorzitter van de gemeenteraad en van B&W en hij had de portefeuilles voorlichting en regiozaken. Zolang het tenminste over algemene zaken ging. Als het de voorlich-ting of het regionale aspect van bijvoorbeeld de ruimte-lijke ordening betrof, dan haakte hij af en trad de wet-houder met die portefeuille naar voren.

Dat het weinig was, was een gegeven, maar daarom hoefde het nog niet weinig te lijken. Om zijn functioneren wat meer gewicht te geven, hadden zijn taken enkele extra namen gekregen. Openbare orde had hij uitgesplitst in veiligheidsbeleid, politietaken, brandweer en rampen-bestrijding en voorlichting was opgesplitst in onderzoek en statistiek, public relations en communicatie. Verder had hij nog de portefeuilles externe representatie en coördinatie van beleid ingevoerd, maar hij besefte dat deze portefeuilles net zo leeg waren als zijn twee theekoppen. Slechts een beetje aanslag aan de rand suggereerde een mogelijke vroegere inhoud. Als de wethouders van de belangrijkste partijen goed met elkaar omgingen, was coördinatie van beleid overbodig en als ze dat niet deden onmogelijk. De portefeuille externe representatie was zo mogelijk nog onzinniger. Zijn oudste zoon had een keer op treiterende toon gevraagd wat hij zich voor moest stellen bij interne representatie. Dat was een hilarische maaltijd geworden, waarbij ook zijn andere zoon zich niet onbetuigd had gelaten. ‘Als papa Karin neukt, dan is het interne representatie’, was de uitein-delijke conclusie van zijn twee puberende zonen, gevolgd door de onvermijdelijke vraag van zijn toen vierjarige dochter. ‘Wat is Kaïn en wat is neut’.

Over het gebrek aan inhoudelijk werk sprak hij ook wel met zijn collega’s. Tijdens een bijeenkomst van het regionale genootschap van burgemeesters was het weer eens ter sprake gekomen. Bij de planning van een volgende vergadering werd een zaterdag in november geopperd. Dat leek eerst weinig bezwaar te ontmoeten, tot ontdekt werd dat die dag de intocht van Sint Nicolaas plaats zou vinden. De voorzitter van het genootschap constateerde daarop dat burgemeesters misschien niet veel werk hadden, maar dat de belangrijkste taak in de gemeente toch wel bij de burgemeester lag, namelijk de ontvangst van de Sint. Er was een uitgelaten sfeer ontstaan en de twaalf aanwezige burgemeesters hadden enthousiast verteld hoe de Goedheiligman in hun gemeente werd welkom geheten. Hoewel Cleijn in het begin een beetje gegeneerd was geweest over het kinderlijke gedrag, sloeg dat om in vertedering, toen hij met een schok onderkende, dat de echte doelgroep bij de intocht van Sinterklaas niet de gelovige kinderen waren, maar de best betaalde medewerkers van de gemeenten, namelijk de burgemeester. Nu hij het zag bij zijn collega’s, realiseerde hij dat hij zijn oude vader ongeveer op een soortgelijke toon de eerste Sinterklaasintocht in Neerijssel had verteld. Het jaar daarop waren zijn ouders komen kijken, hoe de stoomboot, waarbij een knullig houten bordje met de naam Spanje over de oorspron-kelijke naam Catherine heen was gehangen, aan de IJssel vlak bij zijn huis afmeerde. Hij ontkwam er bij zijn collega’s niet aan, ook hij moest vertellen hoe hij achter een rood geschilderd katheder van de plaatselijke speeltuinvereniging de kinderen, de ouders en vooral Sinterklaas toesprak. Toen hij vroeger met zijn jongens in Ieperen de intocht ging bekijken, had de burgemeester altijd gemeend een toespraak te moeten houden waarin hij de ontwikkelingen van de gemeente in het afgelopen jaar de revue liet passeren, ongeveer als een alternatieve nieuwjaarstoespraak. Hij had zich daar altijd stevig aan geërgerd, maar hij was zelf niet veel verder gekomen dan een obligaat praatje, waarin de Sint er op werd gewezen dat er in Neerijssel bijna alleen maar lieve kindertjes woonden. Een keer had de Sinterklaas kennelijk een appeltje met de gemeente te schillen gehad, want er volgde van Sinterklaas een antwoord, waarin de vloer werd aangeveegd met het gedoogbeleid voor illegale bouwwerken. Sinterklaas kende tal van gemeenten, waarin de burger veel klantvriendelijker tegemoet werd getreden, dan dat in Neerijssel gebeurde. Cleijn was toen blij geweest dat zijn huis vlakbij aan de IJsselkade lag.

Zijn huis lag net buiten de bebouwde kom en was een oud herenhuis, en droeg als naam Rustenburgh. Het was een jaar voor Cleijns komst naar Neerijssel gekocht door een vroegere inwoner, die door beursspeculatie schatrijk was geworden. Hij had het prachtig laten restaureren en wilde er na zijn definitieve terugtreden uit het Amsterdamse zakenleven in gaan wonen. Tijdens een van de eerste spreekuren die Cleijn als de nieuwe burgemeester had gehouden, had de huiseigenaar zich laten aandien. Het zou hem een eer zijn, als de burgemeester bereid was, er enige jaren in zou willen wonen. Bij zijn benoeming had de Commissaris van de Koningin hem op het hart gedrukt op zijn hoede te zijn voor mensen, die gebruik zouden willen maken van zijn onervarenheid. Hij was meteen op zijn hoede, niet alleen door de waarschuwing van de provinciale magistraat, maar veeleer door de onsympa-thieke uitstraling, die de beursbengel ten toon spreidde. Hij had hem eerst willen lozen, met het argument dat hij een dergelijk huis nooit zou kunnen betalen. De man had hem eerst uitgelachen, iets wat de gevoelens van Cleijn niet deed veranderen, hij vond hem immers al een regelrechte eikel. Nadat Cleijn met de gemeentebegroting erbij het salaris van een burgemeester in een plaats als Neerijssel had getoond en de systematiek van de huur van een ambtswoning had uitgelegd, had zijn toekomstige huisbaas meewarig gezegd, dat hij voor dat bedrag nog niet eens de veters van zijn schoenen wenste vast te maken.

Het gesprek was bij het afscheid volledig vastgelopen en het aanbod leek van de baan. Tot dezelfde man twee maanden daarna opeens weer was verschenen. ‘Wat kan het mij ook schelen’, had hij na een plichtmatige begroe-ting gezegd. ‘Ik ga er voorlopig niet wonen, op die paar centen zit ik ook niet echt te wachten en ik vind het leuker dat de burgemeester er woont, dan dat het leeg staat of dat weet-ik-wie in mijn spullen zit. U mag er in, als u wilt, voor dat bedrag wat u voor een ambtswoning neer zou moeten tellen. Was dat niet 12% van uw salaris, dan moeten we het daar maar voor doen.’ Cleijn had de constructie door de juristen van de gemeenten uit laten zoeken en die waren uiteindelijk tot de conclusie gekomen, dat het zonder problemen kon. In het blaadje van de lokale afdeling van zijn partij was er in een schotschriftachtig artikel op gewezen dat de nieuwe burgemeester zich op deze wijze vervreemdde van zijn natuurlijke achterban, namelijk de burger en ook dat hij de partij waaruit hij voortkwam verloochende. Om bij zijn huis te komen moest hij via een steile oprit de dijk van IJssel op om vervolgens met een zeer scherpe bocht de oprijlaan van het buiten in te rijden.

Cleijn was er inmiddels aan gewend om met een voldoende hoge snelheid het talud op te rijden, dat de auto het haalde en tegelijkertijd op het juiste moment snelheid te minderen dat hij de scherpe bocht bij de IJsselkade kon nemen. Zijn neef Wouter Vedder, een vioolbouwer uit Amsterdam, was bij zijn eerste bezoek aan Rustenburgh bijna de IJssel in gereden. ‘Waarom laat je Publieke Werken daar niet iets aan doen’, had hij bijkomend van de schrik gevraagd. ‘Je bent burge-meester, dan heb je die lui toch in je hand … . Maar het zal wel net zo zijn als in Amsterdam. Publieke Werken! Ha! Ik hoor het al! Het is ook overal hetzelfde!’ Het had Cleijn behoorlijk wat moeite gekost om zijn neef uit te leggen dat een burgemeester niet de baas van de gemeente was en dat er dus ook geen sprake van kon zijn dat zijn privé parkeerprobleem even door de gemeente opgelost zou worden. ‘Zelfs als het zou kunnen, zou ik het nog niet doen. Dan krijg ik een hoop negatieve publiciteit, waar ik weinig aan heb. Er is altijd wel een plaatsgenoot, die de afgelopen jaren een min of meer soortgelijk verzoek zal hebben gedaan, dat niet gehonoreerd is en die dan in een felle ingezonden brief uit gaat leggen, dat de burgemeester bevoordeeld wordt. Voor je het weet is er een raadslid, dat ook een keer in de krant wil, die daar vragen over gaat stellen. Ik weet wel iets beters.’ Vanaf die tijd stuurde Cleijn van te voren een routekaartje, met daarbij vetgedrukt de waarschuwing voor de scherpe bocht. Al zijn familieleden en vrienden wisten inmiddels dat je het beste met minimaal 40 en met maximaal 35 kilometer per uur de helling op moest rijden. Ongelukken waren er nog nooit gebeurd, althans aangekondigde bezoekers waren altijd gearriveerd. Cleijn had zich wel eens afgevraagd wat er zou gebeuren als een auto te hard de helling zou nemen. Hij had aan de korpschef gevraagd, wat er dan zou gebeuren. ‘Tja, met voldoende snelheid rijd je dan zo de IJssel in en het kan heel lang duren voor de auto teruggevonden wordt. De auto zinkt wel naar de bodem, maar door de stroming kan hij zelfs kilometers verderop en maanden later worden teruggevonden.’

 Cleijn dronk zijn koffie en begon met de stukken uit de leren map. Als een wethouder een voorstel wilde bespreken, parafeerde Cleijn datzelfde stuk ook altijd op die manier. Daarom nam hij steeds als laatste de map door. In week 42 was het maar met twee van de vijftien onderwerpen het geval, dat een wethouder het wilde bespreken. Het was een week, waar het zwaartepunt lag op de maandelijkse gemeenteraadsvergadering, die tradi-tioneel in Neerijssel op de tweede donderdag van de maand gepland was. Dat betekende altijd een uitgebreide discussie in B&W na het afwerken van de normale agen-da. De opvallende zaken van de commissievergaderingen van de week ervoor werden dan door de gemeente-secretaris, de wethouders en de burgemeester doorge-nomen. Meestal had Cleijn via gesprekken met de wethouders al van eventuele problemen gehoord. Het was hem op deze maandagochtend nog niet duidelijk, of er moeilijke discussiepunten te verwachten waren. Hij had de laatste dagen weinig contact gehad met de wethouders. De voorbereiding van zijn toespraak op deze maandag had hem een paar dagen volledig opgeslokt.

De twee punten waar wethouders bespreken op hadden gezet, hadden wel meteen zijn interesse. Het eerste ging over regionale samenwerking en het tweede over een ruzie tussen de plaatselijke fanfare en de andere gebruikers van het Ontmoetingscentrum, zoals de multifunctionele sociaal-culturele accommodatie in een fantasieloze bui was genoemd. Het punt over de regionale samenwerking ging over het jeugdbeleid en zou dus ook door de wethouder welzijn behandeld worden. Ambte-naren van de grootste stad in de regio hadden een ambitieus plan opgesteld om de drugsoverlast achter hun station aan te pakken. Vanwege de aantrekkingskracht op jongeren uit de wijde omgeving, werd voorgesteld de kosten via de regionale hulpverlening te laten lopen. Dat zou leiden tot een rekening voor de gemeente Neerijssel van ruim veertigduizend gulden per jaar. Toen Cleijn zijn paraaf bij bespreken zette, zag hij dat niet de wethouder welzijn, maar zijn collega van financiën het punt wenste te bespreken. Gezien de animositeit tussen beide heren, begreep Cleijn dat hij dat punt terdege zou moeten voorbereiden. Wie weet, was er deze week coördinatie van beleid nodig.

Nadat Cleijn alle andere stukken voor akkoord heeft afgetekend, zoekt hij in zijn kopieën naar de stukken van die twee agendapunten. Hij controleert of de dossiers compleet zijn en als dat het geval is, doet hij ze in twee aparte insteekmapjes en legt ze aan de rand van zijn werktafel. Vervolgens loopt hij naar Karin, die inmiddels klaar is met de correcties. Ze heeft een wijziging niet kunnen lezen, als hij die samen met haar doorneemt, ziet hij dat de hele zin niet meer loopt na zijn gekrabbel. Hij vraagt of ze de zinnen na het wijzigen gecontroleerd heeft. Ze werpt hem een vernietigende blik toe. ‘Nee zeg, ik zit me daar gek te typen op al die stomme wijzigingen. Ik heb nog meer te doen. Sorry hoor.’ Mooi die combinatie van verwijten en excuses, denkt Cleijn. Hij besluit voor de tweede keer die ochtend de oorspron-kelijke versie te gebruiken. Terug op zijn kamer wijzigt hij met zijn rode fijnschrijver mijn gemeente in onze gemeente en hij belt de gemeentesecretaris dat hij klaar is met de B&W-portefeuille.

terug home